19028 |
uitbrander |
reprimande:
reprimande (Q095a Caberg),
uitbrander:
oetbrander (Q095a Caberg)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
bedenken:
bedinke (Q095a Caberg),
uitprakkiseren:
oetprakkezeere (Q095a Caberg),
vigileren:
finjeleere (Q095a Caberg)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21827 |
uiten |
uiten:
ziech uute (Q095a Caberg)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21443 |
uitgaan |
dweilen:
dweile (Q095a Caberg),
uitgaan:
oetgoon (Q095a Caberg)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oethuure (Q095a Caberg)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21786 |
uitleg |
uitleg:
d⁄n oetlegk (Q095a Caberg)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
uitleggen:
oetlegke (Q095a Caberg),
verduitsen:
verdutse (Q095a Caberg)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nuuje (Q095a Caberg),
verzoeken:
verzeuke (Q095a Caberg)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
kekelen:
keekele (Q095a Caberg),
uitgodveren:
oetgodfere (Q095a Caberg),
uitschelden:
oetsjelle (Q095a Caberg),
vreigelen:
vreigele (Q095a Caberg)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
uitslag:
oetslaag (Q095a Caberg)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|