id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22343 | uitsliepen | sliepuiten: sliep oete (Caberg) | uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2 |
21787 | uitsluitsel | uitsluitsel: oetsluutsel (Caberg) | een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)] III-3-1 |
18925 | uitstellen | uitstellen: oetstèlle (Caberg) | iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18891 | uitvlucht | smoesje: e smoesje (Caberg) | wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18949 | vagebond | schelm: ⁄ne sjellem (Caberg) | een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19236 | van katoen geven | zich hellen: (= oude benaming). ziech helle (Caberg), zich spuien: ziech spooje (Caberg) | alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)] III-1-4 |
17824 | vangen | vangen: vange (Caberg) | vangen [DC 02 (1932)] III-1-2 |
18808 | vanzelfsprekend | wiedes: wiedes (Caberg) | vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21284 | vechten | vechten: vechte (Caberg), zich houwen: z⁄ch houwe (Caberg), zich kloppen: z⁄ch kloppe (Caberg), zich vonkelen: ziech vunkele (Caberg) | ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)] III-3-1 |
20503 | veel drinken | lebberen: voor de kat lebbere (Caberg), lepsen: voor dieren, speciaal de hond lepsjə (Caberg), zuipen: zōēpə (Caberg) | drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] III-2-3 |