20312 |
geslachtsgemeenschap hebben |
naaien:
cf. VD fr.
naeje (L245a Castenray),
wiksen:
wikse (L245a Castenray)
|
coïre || gemeenschap met een vrouw hebben
III-2-2
|
34472 |
gesneden haan |
kapuin:
kǝpūn (L245a Castenray)
|
[N 19, 60a; monogr.]
I-12
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bø̜rx (L245a Castenray)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
gevaorlek (L245a Castenray)
|
gevaarlijk
III-1-4
|
19743 |
gevel |
gevel:
Enne schönne gevel hit ok plekke: er is niets volmaakt
gevel (L245a Castenray)
|
gevel, voorkant van een huis
III-2-1
|
19146 |
gevoelig |
gevoelig:
gevuleg (L245a Castenray)
|
gevoelig
III-1-4
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gǝwø̜lǝf (L245a Castenray),
verwelf:
vǝrwølǝf (L245a Castenray)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.]
II-9
|
19135 |
gewoonte |
gewoonte:
gewònt(e) (L245a Castenray)
|
gewoonte
III-1-4
|
20327 |
gezin |
huisgezin:
huusgezin
huisgezin (L245a Castenray),
huishoud, de -:
huushâld (L245a Castenray),
nest:
uit een goed nest komen
naest (L245a Castenray)
|
familie, gezin (fig.) || gezin || gezin, huishouding
III-2-2
|
19688 |
gieter |
gieter:
Enne smale gi‰ter: een iel persoon \'r ützi‰n, of ge uut enne gi‰ter gedroonke het: er mottig uitzien
giēter (L245a Castenray)
|
gieter
III-2-1
|