32848 |
gras |
gras:
jrās (Q121a Chevremont)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
taats:
taatsj (Q121a Chèvremont)
|
grasmus
III-4-1
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
blēx (Q121a Chèvremont),
bleekplei:
blēxplai̯ (Q121a Chèvremont)
|
bleek
III-2-1
|
33490 |
grauwe renet |
rabauw:
grauwe renet; zuur en grijsgroen; met ruwe schil; winterappel;
rabauw’ (Q121a Chèvremont),
rauwschaal:
met een ruwe schjil
rauw’sjaal (Q121a Chèvremont)
|
appel, soort
I-7
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
jraver (Q121a Chèvremont)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20862 |
griesmeel |
gries:
jris (Q121a Chèvremont),
griesmeel:
jris’meël (Q121a Chèvremont)
|
griesmeel
III-2-3
|
19024 |
grijns |
greilach:
jrie’laach (Q121a Chèvremont)
|
grijnslach
III-1-4
|
18880 |
grijnzen |
greilachen:
jrie’laache (Q121a Chèvremont)
|
grijnslachen
III-1-4
|
18884 |
grinniken |
gremelen:
jrieë’mele (Q121a Chèvremont)
|
grinneken
III-1-4
|
25026 |
groen (kleur) |
groen:
jreun (Q121a Chèvremont),
jreuns (Q121a Chèvremont),
jrung (Q121a Chèvremont)
|
groen
III-4-4
|