id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25061 | helemaal, geheel en al | allerzeits: al⁄lerzaits (Chèvremont), berhaupt (du.): uberhaupt⁄ (Chèvremont), ram: ram (Chèvremont), volstendig: vol⁄sjtendieg (Chèvremont), zemplig: zemp⁄lieg (Chèvremont) | helemaal, geheel en al III-4-4 |
27808 | helling | helling: hęleŋ (Chevremont [(Julia)] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) | Hellende mijngang, vaak voor mechanisch vervoer. Het woordtype "grâle" wordt in de mijn van Beringen gebruikt voor een hellende gang die gaat van een grote dwarsgang naar een pijler die lager ligt. [N 95, 517; monogr.; N 95, add.; Vwo 344; Vwo 367] II-5 |
27987 | helling van een koollaag | het aanstijgen: ǝt āštijǝ (Chevremont [(Julia)] [Domaniale]) | De hoek die een koollaag maakt met het horizontale vlak. Deze hoek, de hellingshoek, kan 0 tot 90 graden bedragen. Naar gelang de hellingshoek onderscheidt men vlak liggende, halfsteile en steile lagen. Het overgrote deel der koollagen in Zuid-Limburg (Ned.) ligt onder een flauwe helling. Soms komen daar halfsteile en steile hellingen voor (Driessen, pag. 8). [N 95, 519; monogr.] II-5 |
18998 | helpen | helpen: hel’pe (Chèvremont) | helpen III-1-4 |
27546 | hemd | hemd: hɛ.mǝ (Chevremont [(Julia)] [Domaniale]) | Hemd, meestal gemaakt van flanel. [N 95, 60; monogr.] II-5 |
19511 | hengsel | hengel: hɛŋəl (Chèvremont) | handvat, hensel III-2-1 |
24894 | herfst, najaar | herfst: herfs (Chèvremont), najaar: noa⁄joar (Chèvremont) | herfst, najaar III-4-4 |
24621 | herfsttijloos | herfstbloem: herfs’blom (Chèvremont) | herfsttijloos III-4-3 |
24877 | herik | mosterdbloem: mós’terdblom (Chèvremont) | herik III-4-3 |
24321 | hert, ree | hert: hiersj (Ch?vremont), ree: rieë (Ch?vremont) | hert || ree III-4-2 |