31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
h ̇of˱īzǝr (Q121a Chevremont
[(mv -īzǝrǝ)]
),
h ̇uf˱īzǝr (Q121a Chevremont
[(mv -īzǝrǝ)]
)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
ek (Q121a Chèvremont),
hoek (Q121a Chèvremont),
winkel:
win⁄kel (Q121a Chèvremont)
|
hoek
III-4-4
|
27936 |
hoekijzer |
hoekijzer:
hukīzǝr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Metalen verbinding tussen de kap en de stijl van een jukondersteuning. Het hoekijzer is in tegenstelling tot de kapschoen al aan de kap bevestigd en kan met behulp van bouten aan de stijl worden vastgeschroefd. [N 95, 755; monogr.]
II-5
|
18017 |
hoest |
hoest:
hos (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Domaniale])
|
Hoest als gevolg van het mijnstof. [N 95, 964]
II-5
|
18258 |
hoge hoed |
cilinder:
tseliender (Q121a Chèvremont)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
cilinder:
tseliender (Q121a Chèvremont)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
27818 |
holle boor |
holboor:
hǫlbōr (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Holle boorstang. Deze biedt de mogelijkheid om nat te boren. [N 95, 803; monogr.]
II-5
|
19784 |
hond |
hond:
hónk (Q121a Chèvremont, ...
Q121a Chèvremont),
mv h#]/h[]
hoŋk (Q121a Chèvremont),
kèter (d.):
kø̄tər (Q121a Chèvremont)
|
hond
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondshut:
hoͅŋshøt (Q121a Chèvremont)
|
hondehok
III-2-1
|
19783 |
hondenriem |
hondsriem:
hoͅŋsrēm (Q121a Chèvremont)
|
hondelijn
III-2-1
|