27714 |
kolenvoorraad |
kolenopslag:
koǝlǝopšlāx (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Voorraad kolen die een mijn opslaat wanneer de produktie hoger is dan de verkoop. [N 95, 33; Vwo 749]
II-5
|
19615 |
kom |
komp:
komp (Q121a Chèvremont)
|
kom
III-2-1
|
33606 |
komkommer |
gurk:
jórk (Q121a Chèvremont)
|
komkommer
I-7
|
20005 |
konijn |
hoens:
hoens (Q121a Chèvremont),
konijn:
knien (Q121a Chèvremont)
|
konijn
III-2-1
|
18415 |
koof |
kuif:
Haarknot.
koef (Q121a Chèvremont)
|
koof, kovel, keuvel, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28267 |
kooiafdeling, kooivak |
korfafdeling:
kø̜rfafdēleŋ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Maurits])
|
Het gedeelte van de schacht waar het transport met behulp van liftkooien plaatsvindt. [N 95, 86; monogr.]
II-5
|
28256 |
kooiafsluiting |
barrièrestang:
barǝjēǝrštaŋ (Q121a Chevremont
[(Julia)]
[Emma])
|
Algemene benaming voor de afsluiting van een liftkooi. Volgens de invuller uit Q 15 bezaten de hoofdschachten hekken die via een luchtdruksysteem de schacht afsloten. Een liftkooi was steeds voorzien van deurtjes die alleen van buitenaf gesloten of geopend konden worden. Zie ook het lemma Liftpersoneel. De "stang" uit Q 121 was een scharnierende, ijzeren stang in de liftkooi, waarop men met de ellebogen kon leunen (Lochtman pag. 55). [N 95, 100; monogr.]
II-5
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
foͅrnø̄s (Q121a Chèvremont),
fərnø̄s (Q121a Chèvremont)
|
fornuis
III-2-1
|
19526 |
kookpot |
kasserol:
kasəroͅl (Q121a Chèvremont),
ketel:
kɛsəl (Q121a Chèvremont),
kookduppen:
mv k‹xd[p\\ns
kōͅxdøpə (Q121a Chèvremont),
marmiet:
marmit (Q121a Chèvremont)
|
grote kookpot || kasserol, kastrol || ketel, kookpan || kookpan
III-2-1
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
kappes:
kap’pes (Q121a Chèvremont),
loesj:
loesj (Q121a Chèvremont),
moes:
mós (Q121a Chèvremont)
|
kool || kool, niet gesloten
I-7
|