33551 |
kruisbes |
kroezel:
kroeë’sjel (Q121a Chèvremont),
kroezelenstruik:
kroeë’sjelesjtroech (Q121a Chèvremont)
|
kruisbes || kruisbessenstruik
I-7
|
24380 |
kruisspin |
kruisspin:
krüts’sjpin (Q121a Ch?vremont)
|
kruisspin
III-4-2
|
23411 |
kruisweg |
kruisweg:
dr krütswèg (Q121a Chèvremont)
|
Het geheel van 14 kruiswegstaties in de kerk [kruu(t)swèèg, kruuswèg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23413 |
kruiswegstatie |
station (du.):
sjtatsiejoeëne (Q121a Chèvremont)
|
Elk van de 14 afbeeldingen van Jezus kruisweg [statieoene, staties?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29960 |
kruizeel |
help:
hɛlǝp (Q121a Chevremont)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr]
I-13
|
32341 |
kuip |
tijn:
tsiŋ (Q121a Chevremont)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
kuut (Q121a Ch?vremont)
|
kuit
III-4-2
|
19763 |
kurkentrekker |
stoppentrekker:
štopətrɛkər (Q121a Chèvremont)
|
kurketrekker
III-2-1
|
19632 |
kussensloop |
overtog:
øvərtsox (Q121a Chèvremont),
overtrek:
øvərtrɛk (Q121a Chèvremont)
|
overtrek, sloop
III-2-1
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwó:al (Q121a Chèvremont)
|
kwaal [DC 02 (1932)]
III-1-2
|