e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ch?vremont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchtstroom loftstroom: lufštrōm (Chevremont  [(Julia)]   [Laura, Julia]) Voor de luchtverversing van het ondergrondse gedeelte van een mijn is een ononderbroken luchtstroom noodzakelijk. Via de intrekkende schacht stroomt verse lucht de mijn in en via de uittrekkende schacht verlaat de gebruikte lucht de mijn (Driessen pag. 43). Lucht stroomt van de plaats met hogere druk naar de plaats met lagere druk. Volgens dit principe wordt de lucht ondergronds in beweging gebracht. Het drukverschil wordt door de hoofdventilator, die bovengronds is opgesteld, veroorzaakt. Hij kan blazend of zuigend werken. In het eerste geval moet hij in verbinding staan met de intrekkende, en in het tweede geval met de uittrekkende schacht. Doorgaans geeft men de voorkeur aan zuigende ventilatie. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk met het gevolg dat de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. Als voornaamste regel bij de luchtverversing geldt dat de verse luchtstroom direct tot op het diepste punt van de mijn of van de verschillende verdiepingen gebracht wordt en van daaruit in voldoende sterke stromen naar de afdelingen wordt geleid (Driessen pag. 44). [N 95, 211; monogr.; N 95, 210] II-5
luchtverversing luchtverversing: luchtverversing (Chevremont  [(Julia)]   [Zwartberg, Waterschei]) Het toevoeren van verse lucht naar de verschillende ondergrondse werkpunten. [N 95, 204; monogr.; N 95, 210] II-5
lucifer zwegel: šweəjəl (Chèvremont) lucifer III-2-1
lui lammeletig: lem’meletieg (Chèvremont) lui, vervelend III-1-4
luid schreien beuken: böa’ke (Chèvremont) luidkeels huilen, schreeuwen III-1-4
luiden luiden: loeë (Chèvremont) Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor een begrafenis begrbnisklok (<du.): begrebnis-klok (Chèvremont) Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luier luier: luier (Chèvremont), pisdoek: pisdoch (Chèvremont) luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2
luilak tuitendraaier: tu’tedrieëner (Chèvremont) luierik III-1-4
maagdenpalm immergroen: um’merjreun (Chèvremont) maagdenpalm III-4-3