e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ekster hanno: hennow (Diepenbeek), Frings  heͅnoͅu̯ (Diepenbeek), jekster: jaekster (Diepenbeek) ekster [Willems (1885)] || ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)] III-4-1
eksteroog eksteroog: eͅksterōig (Diepenbeek), eͅkstəroch (Diepenbeek), ɛkstēͅroͅch (Diepenbeek) eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] III-1-2
el, maat van 0,69 m el: el (Diepenbeek) de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)] III-4-4
elastiek elastiek: elastek (Diepenbeek), elǝstek (Diepenbeek), lǝstęk (Diepenbeek), ęlastek (Diepenbeek) Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.] II-7
elders, ergens anders ergens anders: eirges aanes (Diepenbeek), erres anders: eͅres ānes (Diepenbeek), krulletje onder de o  ørres āners (Diepenbeek) Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)] III-4-4
elektriciteit elektriek: electrik (Diepenbeek), eͅləntreͅk (Diepenbeek), illetrik (Diepenbeek) electriciteit [ZND 34 (1940)] III-2-1
elektrische tram elektrieken tram: electriken tram (Diepenbeek), elntrekn tram (Diepenbeek), illektrikken tram (Diepenbeek) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
ellende (lijden) ellende: ek ben zik van ellende (Diepenbeek), Hēi zit eͅn de ellende (Diepenbeek), ich beͅn zek van ëllënən (Diepenbeek), ich beͅn zik van ellende (Diepenbeek), misere: Heej ziet ɛnne məzeeren (Diepenbeek), miserie: Hēi zit eͅn de misēri (Diepenbeek), misre: hiēə zit eͅne məzērɛn (Diepenbeek) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
ellendig in de krot: Hēi zit eͅn de kroͅt (Diepenbeek) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
els els: els (Diepenbeek), priem: prem (Diepenbeek) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10