e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
freesmachine toupie: tupi (Diepenbeek) Machine, bestaande uit een metalen frame waarop een verticale as is aangebracht die voorzien is van een aantal beiteltjes. Met de freesmachine kunnen inkervingen in het hout worden aangebracht. Ze wordt ook gebruikt om bepaalde profielen in het hout aan te brengen en is dan vaak de vervanger van de profielschaven. Zie ook afb. 56. [N 53, 86a; monogr.] II-12
fret fret: frèt (Diepenbeek) fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)] III-4-2
fruit bewaren laten liggen voor te mouten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  loͅtə legən voͅr te mōͅi̯tən (Diepenbeek), mouten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  mōͅētən (Diepenbeek), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (ô = fr. horlôge en e = zeer kort)  môëten (Diepenbeek) leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] III-2-3
fruit eten frakken: frakke (Diepenbeek) eten (gulzig fruit - ) III-2-3
fruitworm made: mōͅ (Diepenbeek) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
fuchsia belletje: belleke (Diepenbeek), belletjesbloem: bellekesblóm (Diepenbeek), belletjesboom: -  ’beləkəs’bo.m (Diepenbeek), bosilletje: bosilleke (Diepenbeek) fuchsia [DC 57 (1982)], [DC 60a (1985)] III-2-1
funderingssleuven uitsteken fondamenten graven: fonǝmɛntǝ groavǝ (Diepenbeek) Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9
futloze jongen fola: da’s ne fola (Diepenbeek), kalf: ə kalf (Diepenbeek), lorejas: da’s ne lorejas (Diepenbeek), lummel: da’s ne lummel (Diepenbeek), pummel: da’s ne pummel (Diepenbeek), da’s nə pymel (Diepenbeek) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gaan gaan: gòën (Diepenbeek) gaan [ZND m] III-1-2
gaatje voor de schoenveter maal: WNT: maal (V), verg. Maal (IV). Teeken om het einde van iets aan te duiden.  mojl (Diepenbeek), rijgkot: rechkoeter (Diepenbeek) gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3