e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gedwee braaf: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ə brā keͅint (Diepenbeek), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  brā (Diepenbeek), ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  brā (Diepenbeek), gewillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  e gewillig kiŋt (Diepenbeek), ə gəweləch keͅint (Diepenbeek), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gəweͅləx (Diepenbeek), ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  gewillig (Diepenbeek) Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors korenvos: korevos (Diepenbeek), Frings  kōərəvoͅs (Diepenbeek) geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geelzucht geel verf: geejl vɛrf (Diepenbeek), gēəl verf (Diepenbeek), geelziekte: də giēəl zekdən (Diepenbeek) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2
geen ... waard geen aardbeer waard: obber=aardbezie  gen oͅbbər woͅt (Diepenbeek), geen cent waard: gen seͅnt wjōrt (Diepenbeek), geͅin sänt wjāt (Diepenbeek), geen vets waard: gein vëts wjāt (Diepenbeek) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geen rust hebben geen rust hebben: hei het gein rust (Diepenbeek), hiēə heͅt gēͅin rø͂ͅis (Diepenbeek), rust noch vrede hebben: he het rus nach vree (Diepenbeek) hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)] III-1-4
geer geer: gir (Diepenbeek), gīr (Diepenbeek) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geerakker kortvoor: kǫt˲vōr (Diepenbeek), kortvoren: kǫt˲vōrǝ (Diepenbeek) Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1
geeuwen gapen: gaopen (Diepenbeek), gōəpən (Diepenbeek), gōͅpən (Diepenbeek) geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)] III-1-2
gegolfd glas geribbeld glas: gǝrebǝlt ˲glǭs (Diepenbeek) Gegoten of geperst ondoorzichtig vensterglas met evenwijdig lopende ribben dat wordt gebruikt voor dakbedekking, deurpanelen, etc. [N 67, 89e] II-9
gegraven waterloop gracht: graxt (Diepenbeek), grāx (Diepenbeek), hol: hǭl (Diepenbeek), zouw: zǫu̯w (Diepenbeek), zǭu̯w (Diepenbeek) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8