24788 |
agrimonie |
bosklis:
-
bosɛkleəsə (Q071p Diepenbeek)
|
gewone agrimonie [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
24648 |
akelei |
belletjes:
béləkəs (Q071p Diepenbeek),
ook: bef6md6metsk6s*
ɛbeləkəs (Q071p Diepenbeek),
beschaamde meisjes:
beschaamde meisjes
bəsjómdə mètskəs (Q071p Diepenbeek),
ook: bel6k6s*
bəɛsomdəɛmetskəs (Q071p Diepenbeek)
|
akelei [DC 60a (1985)] || Akelei (aquilegia vulgaris 30 tot 80 cm hoog. De stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt; de bladeren zijn meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes; de bloemen zijn groot en hangend, de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan de [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33645 |
akker |
akker:
akǝr (Q071p Diepenbeek),
land:
lā.nt (Q071p Diepenbeek),
perceel:
pǝrsil (Q071p Diepenbeek)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
Opgegeven voor de kruipende boterbloem (Ranunculus repens L.)
ɛbotərblom (Q071p Diepenbeek),
kraaienpoot:
ook: kre6tin6. Opgegeven voor de scherpe boterbloem (Ranunculus acris L.)
ɛkreəɛputə (Q071p Diepenbeek),
kraaienteen:
ook: kre6put6. Opgegeven voor de scherpe boterbloem (Ranunculus acris L.)
ɛkreəɛtinə (Q071p Diepenbeek)
|
boterbloem [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
24866 |
akkerdistel, distel |
dissel:
disəl (Q071p Diepenbeek),
[di.s6l]
diesel (Q071p Diepenbeek),
distel:
dĭestel (Q071p Diepenbeek),
honddissel:
-
ɛhonɛdisəl (Q071p Diepenbeek)
|
akkerdistel [DC 60a (1985)] || distel [ZND 01 (1922)] || distel (Carduus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
gereente:
gǝręi̯ntǝn (Q071p Diepenbeek),
reen:
rēǝ.n (Q071p Diepenbeek),
reenvoor:
rēǝ.n[voor] (Q071p Diepenbeek)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
erwtrijzer:
ɛ̄.trē̜.zǝr (Q071p Diepenbeek),
rijzer:
rē̜.zǝr (Q071p Diepenbeek),
sleper:
slē.pǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
klein pisbloemetje:
-
klein pisblvmkəs (Q071p Diepenbeek),
klein pispotje:
kléjn pīĕspətsjəs (Q071p Diepenbeek),
kleine pisbloempjes:
klɛi̯n pisblømkǝs (Q071p Diepenbeek)
|
akkerwinde [DC 60a (1985)] || Akkerwinde (convolvulus arvensis 20 tot 120 cm hoge plant. De stengels groeien liggend of windend; de bladeren hebben een pijlvormige voet; de bloemen groeien afzonderlijk of 2 aan 2, de kleur is wit of roze met strepen; 2 kleine lijnvormige schutblader [N 92 (1982)] || Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.]
I-5, III-4-3
|
23715 |
akte |
akte:
aktes (Q071p Diepenbeek)
|
Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheilgen (Q071p Diepenbeek),
allerheiligen (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
allərhäləgən (Q071p Diepenbeek),
aləräləgən (Q071p Diepenbeek)
|
1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)] || Allerheiligen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|