22657 |
goedkoopste rang in een schouwburg |
uil:
uil (Q071p Diepenbeek)
|
de goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21477 |
goedkoper |
beterkoop:
beterkoop (Q071p Diepenbeek)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goedzak:
ook materiaal znd 24, 22
goedzak (Q071p Diepenbeek)
|
goedzak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
goeien (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek),
guien (Q071p Diepenbeek),
jujə (Q071p Diepenbeek),
smijten:
smēͅtən (Q071p Diepenbeek),
smijten (Q071p Diepenbeek),
smyten (Q071p Diepenbeek)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || smijten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
30581 |
goudbrons |
goudbrons:
gōt˱brǫns (Q071p Diepenbeek)
|
Goudkleurig verfpoeder. [N 67, 10a; monogr.]
II-9
|
21627 |
gouden twintig frank |
goudstuk:
ps. omgespeld volgens Frings.
gōtstøk (Q071p Diepenbeek),
napoleon:
ps. omgespeld volgens Frings.
enə napōleoͅn (Q071p Diepenbeek),
napōlēoͅn (Q071p Diepenbeek)
|
Betekenis en uitspraak van: napoleon? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] || gouden munt van 20 franc [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20051 |
goudenregen (laburnum anagyroides med.) |
goudenregen:
gêêlə réjugər (Q071p Diepenbeek),
-
go.ə ’reingər (Q071p Diepenbeek)
|
Gouden regen (cytisus laburnum). Goudgele bloemen in rijke, hangende trossen. De blaadjes zijn 3-tallig. Op de vlag (dit is het grootste kroonblad) zit een bruin honingmerk. De bloem heeft geen honing, maar wel een vlezige ring met voedsel voor insekten. [N 92 (1982)] || goudenregen [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
24156 |
goudhaantje |
dennensijsje:
Frings
deͅnəseͅskə (Q071p Diepenbeek),
goudhaantje:
goudhaantje (gew.uitspr.) (Q071p Diepenbeek),
piepertje:
Frings
pipərkə (Q071p Diepenbeek)
|
goudhaantje || goudhaantje (9 zeer klein vogeltje; geel streepje op de kop; meestal in sparren; roep en zang heel hoog piepend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
30652 |
goudoplegger |
goudborsteltje:
gōt˱bǫsǝlkǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Platte, zeer dunharige kwast. De goudoplegger wordt meestal vervaardigd van eekhoornhaar waarvan één rijtje tussen twee blaadjes dun karton wordt geplakt. De kwast dient voor het opnemen en opbrengen van stukjes bladmetaal. [N 67, 41b]
II-9
|
30741 |
goudverf, mixtion |
goudverf:
gōt˲vęrǝf (Q071p Diepenbeek)
|
Kleurloze, waterdunne vernis die wordt gebruikt als grondlaag bij het vergulden met bladmetaal. Mixtion wordt meestal gereed voor gebruik geleverd en bestaat uit harde copal, lijnolie, standolie en terpentijnolie (Zwiers II, pag. 88). Eiwit wordt gebruikt bij het vergulden op lijmverf. [N 67, 81b]
II-9
|