e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heukelingen spreiden uitbreken: ōu̯t˱brēi̯ǝkǝn (Diepenbeek), uitgooien: ōu̯ǝt˲gūi̯ǝn (Diepenbeek) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: hoop (Diepenbeek, ... ), høp (Diepenbeek) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel berg: bɛrx (Diepenbeek), bergje: bɛrxskǝ (Diepenbeek) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
heuvel, kleine hoogte berg: ne berg (Diepenbeek), bergje: beͅrgske (Diepenbeek), hoogte: wa ⁄n hygde (Diepenbeek), wān hyxdən (Diepenbeek), hoopje: həpkə (Diepenbeek) een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel [ZND 34 (1940)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hevige slag karwats: kərwats (Diepenbeek), patat: pətat (Diepenbeek) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4
hiel vers: vās (Diepenbeek) hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hielpand [wld ii.10, p. 24] kwartier: [Afbeelding] nr. 17.  kwartier (Diepenbeek) Kent u het woord kwartier? Hoe spreekt u het uit? Welk gedeelte van het bovenleer wordt hier precies mee bedoeld? [N 60 (1973)] III-1-3
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): kontrefor (Diepenbeek) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hij aardt naar zijn vader het is juist zijn vader: ’t is juust zijn vader (Diepenbeek), hij aardt naar zijn vader: hee àt nou ze vàr (Diepenbeek), hej ad nò zə vooar (Diepenbeek), heə a͂t nó zə va͂r (Diepenbeek) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen kuimen: kø̜u̯mǝ (Diepenbeek), kɛ̄mǝ (Diepenbeek) [JG 1a, 1b] I-11