34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hōn (Q071p Diepenbeek),
hōns (Q071p Diepenbeek),
jō.n (Q071p Diepenbeek),
jōn (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24169 |
hop |
hop:
houp (Q071p Diepenbeek),
hǫp (Q071p Diepenbeek),
Frings
hop (Q071p Diepenbeek)
|
hop || hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)] || Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.]
I-5, III-4-1
|
19675 |
hor |
vliegenscherm:
vligəšøͅrm (Q071p Diepenbeek)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
25411 |
horens verwijderen |
afkappen:
afkappen (Q071p Diepenbeek),
horens afhouwen:
hōnz ǭfhō(w)ǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
sluitlat:
sluǝtlat (Q071p Diepenbeek)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
ən gŏən horlōžən (Q071p Diepenbeek),
’n gōĕn hŏrlōže (Q071p Diepenbeek)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
17847 |
hotsen |
jagelen:
jaogələn (Q071p Diepenbeek)
|
zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17812 |
houden |
houden:
hâgen (Q071p Diepenbeek)
|
houden (houwen) [ZND m]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
gaarne zien:
hĕm gîan zien (Q071p Diepenbeek),
imant gjan zīn (Q071p Diepenbeek),
houden van:
heei huilt vuel va vaoer en moer, va Pa en Ma, va nunk en Taant, va ne meester en va ne geboer, va ne schreünwèrker (Q071p Diepenbeek),
hēe hy(3)̄lt v"l va vōͅder en mūder, va pā en mā, van nūnk en tānt, va mēster en gebūr, van den timmerman (Q071p Diepenbeek),
hēe hylt voil va vōͅeder en muder, va pā en mā, van nunk en tānt, va mēster en gebur, van den timmerman (Q071p Diepenbeek),
van imand veul hagen (Q071p Diepenbeek),
vəjl van imant hāgən (Q071p Diepenbeek)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetter:
vętǝr (Q071p Diepenbeek)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|