e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huilen (van droefheid) grijnen: green (Diepenbeek), grēn (Diepenbeek), grijnzen: grinsde (Diepenbeek), huilen: huilde (Diepenbeek, ... ) Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)] III-1-4
huis, woning huis: hōͅs (Diepenbeek), hoͅu̯s (Diepenbeek) huis [ZND 34 (1940)] III-2-1
huisakker veld: vęjlt (Diepenbeek), vɛlt (Diepenbeek) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8
huishouden huishouden: hoashage (Diepenbeek), hōͅshāgən (Diepenbeek), hōͅəshāgən (Diepenbeek), høͅi̯shaən (Diepenbeek) huishouden || Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huismus, mus huismus: houwsmeus (Diepenbeek), Frings  hōͅəsmøͅi̯s (Diepenbeek), mus: moissen mv. (Diepenbeek), mŭs (Diepenbeek) huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || mus [Willems (1885)], [ZND 43 (1943)] III-4-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vliĕg (Diepenbeek) vlieg [Willems (1885)] III-4-2
huisweide groes: grus (Diepenbeek) I-7
huiszwaluw herenzwalver: Frings  hirəzweͅləvər (Diepenbeek), huiszwaluw: eks  huiszwaluw (gew.uitspr.) (Diepenbeek) huiszwaluw || huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren rijderen: rōrĕn (Diepenbeek, ... ), rōͅrən (Diepenbeek, ... ) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] III-1-2
hutselen rammelen: rammelen (Diepenbeek) schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren] [N 112 (2006)] III-3-2