19581 |
kruik |
kruik:
krouk (Q071p Diepenbeek)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20806 |
kruimel |
breumel:
breumel (Q071p Diepenbeek),
greumel:
gremel brut (Q071p Diepenbeek),
greumel (Q071p Diepenbeek),
greumel broed (Q071p Diepenbeek),
greumeltje:
grøməlkə brut (Q071p Diepenbeek),
kruimel:
kreumel (Q071p Diepenbeek),
kreumel broed (Q071p Diepenbeek)
|
kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kroen (Q071p Diepenbeek)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
24415 |
kruipend ongedierte |
wormen:
wørəmə (Q071p Diepenbeek)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17649 |
kruis |
kruis:
ĕ krø͂ͅs, twie krø͂ͅzer (Q071p Diepenbeek),
krø̜̄.s (Q071p Diepenbeek),
krø̜s (Q071p Diepenbeek),
mik:
mikken (Q071p Diepenbeek)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Deel van het lichaam waar de bovenbenen samenkomen (mik). [N 109 (2001)] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-11, I-9, III-1-1, III-3-3
|
22476 |
kruis of munt |
kop of munt:
Sub münt: munt (geldstuk), alleen gebruikt in "kop of münt?
kop of münt (Q071p Diepenbeek),
kruis of munt:
Antwoord onderlijnd bij de suggesties.
kruis of munt (Q071p Diepenbeek)
|
[Kop of munt]. || het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26674 |
kruisarmen van het spoorwiel |
armen:
ɛrm (Q071p Diepenbeek
[(enkelvoud: ɛrǝm)']
)
|
De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27]
II-3
|
23203 |
kruisbeeld |
christus:
eͅnne kristus (Q071p Diepenbeek),
kruis:
ĕ krōͅs (Q071p Diepenbeek),
kruis (Q071p Diepenbeek),
ə kröes (Q071p Diepenbeek),
kruislieveheer:
kreuslivenhier (Q071p Diepenbeek),
kruislivenhier (Q071p Diepenbeek),
lieveheer:
ənə levənhīr (Q071p Diepenbeek)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
heupen:
hōpǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
33551 |
kruisbes |
kroezel:
kroezel (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
kruisbes [ZND 16 (1934)]
I-7
|