e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruik kruik: krouk (Diepenbeek) kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruimel breumel: breumel (Diepenbeek), greumel: gremel brut (Diepenbeek), greumel (Diepenbeek), greumel broed (Diepenbeek), greumeltje: grøməlkə brut (Diepenbeek), kruimel: kreumel (Diepenbeek), kreumel broed (Diepenbeek) kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruin kruin: kroen (Diepenbeek) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] III-1-1
kruipend ongedierte wormen: wørəmə (Diepenbeek) wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
kruis kruis: ĕ krø͂ͅs, twie krø͂ͅzer (Diepenbeek), krø̜̄.s (Diepenbeek), krø̜s (Diepenbeek), mik: mikken (Diepenbeek) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Deel van het lichaam waar de bovenbenen samenkomen (mik). [N 109 (2001)] || Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9, III-1-1, III-3-3
kruis of munt kop of munt: Sub münt: munt (geldstuk), alleen gebruikt in "kop of münt?  kop of münt (Diepenbeek), kruis of munt: Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  kruis of munt (Diepenbeek) [Kop of munt]. || het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien] [N 112 (2006)] III-3-2
kruisarmen van het spoorwiel armen: ɛrm (Diepenbeek  [(enkelvoud: ɛrǝm)']  ) De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27] II-3
kruisbeeld christus: eͅnne kristus (Diepenbeek), kruis: ĕ krōͅs (Diepenbeek), kruis (Diepenbeek), ə kröes (Diepenbeek), kruislieveheer: kreuslivenhier (Diepenbeek), kruislivenhier (Diepenbeek), lieveheer: ənə levənhīr (Diepenbeek) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)] III-3-3
kruisbeen heupen: hōpǝ (Diepenbeek) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes kroezel: kroezel (Diepenbeek, ... ) kruisbes [ZND 16 (1934)] I-7