id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20878 | basterdsuiker | potsuiker: potsókker (Diepenbeek) | kandijsuiker III-2-3 |
34500 | bebroed onbevrucht ei | bebroed ei: bǝbryt ēi̯ǝ (Diepenbeek) | [N 19, 54b] I-12 |
19730 | bed | bed: be̝ͅt (Diepenbeek) | bed [RND] III-2-1 |
19754 | beddenlaken | laken: lōͅkən (Diepenbeek), lōͅəkən (Diepenbeek) | Een laken (op een bed) [ZND 34 (1940)] III-2-1 |
21454 | bedelaar | bedelaar: do worren drei minsen deə de bēdelēr hāən gezīn (Diepenbeek) | Er waren drie mensen die de bedelaar hadden gezien [ZND 46 (1946)] III-3-1 |
21546 | bedelen | bijvliegen: bęjvlīǝ.gǝn (Diepenbeek), schooien: bv een hond sjoeit rond sjoeien (Diepenbeek) | Het vragen van een moerloze zwerm om een plaats bij een naburig volk. Wanneer een zwerm moerloos blijft, is hij praktisch ten dode opgeschreven. Eén van de mogelijkheden tot overleven is een plaats te vragen bij een andere zwerm. Eeckhout (pag. 129) zegt dat haar informanten het begrip bedelen bij bijen als onbestaand beschouwen. Dit verschijnsel noemen zij roven. [N 63, 61b] || kent ge het woord schooien ? (uitspraak + betekenis) [ZND 42 (1943)] II-6, III-3-1 |
25448 | bederven, gezegd van pekel | bedorven: bǝdørvǝn (Diepenbeek), rotte pekel: rotǝ pīkǝl (Diepenbeek) | De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.] II-1 |
23197 | bedevaart | bedevaart: bjovet (Diepenbeek), bedevaartsgang: bjeuversgang (Diepenbeek), eͅnne bjovĕsgaŋ (Diepenbeek), bedeweg: beiweich (Diepenbeek) | Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)] || Een bedevaart. [ZND 21 (1936)] III-3-3 |
23875 | bedevaartganger | bedevaartganger: bjovet geinger (Diepenbeek) | Een bedevaartganger, pelgrim. [N 96C (1989)] III-3-3 |
23876 | bedevaartplaats | bedevaartplak: bjovetplak (Diepenbeek) | Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)] III-3-3 |