33108 |
onregelmatig dorsen |
geen slaghouden:
genǝ [slaghouden] (Q071p Diepenbeek)
|
Nu eens hard en dan weer zacht slaan. In de vraag was de suggestie opgenomen: "kalfkes maken; met een kuuske en een kalfke dorsen". Voor de fonetische documentatie van de uitdrukking slaghouden, zie het lemma ''maat houden bij het dorsen'' (6.1.3). [N 14, 14a]
I-4
|
28496 |
onrustig zijn door moerloosheid |
rouwen:
rǫ.wǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Onrustig of neerslachtig worden van de bijen ten gevolge van moerloosheid. Een volk dat pas moerloos is geworden, is onrustig aan het zoeken; veel bijen lopen aan de voorzijde van de korf of kast. Wanneer de imker een flinke tik geeft tegen de buitenkant van korf of kast, laten de bijen een langgerekte, klaaglijke toon horen, het huilen der bijen. [N 63, 61a;]
II-6
|
25175 |
onstuimige lucht |
vieze zwarte lucht:
vies zwatte louweh
vis zwàtə loͅ(w)x (Q071p Diepenbeek),
wilde lucht:
en wiel louch
ən wil loͅux (Q071p Diepenbeek)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20581 |
ontbijt |
ontbijt:
ontbijt (Q071p Diepenbeek),
oͅmbēͅt (Q071p Diepenbeek),
oͅntbēͅt (Q071p Diepenbeek)
|
de eerste maaltijd van de dag [ZND 40 (1942)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
pēpərkok (Q071p Diepenbeek),
piēəpərkok (Q071p Diepenbeek)
|
peperkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
belken:
bølǝkǝ (Q071p Diepenbeek),
stompen trekken:
stømp trękǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
33711 |
ontginnen |
bewerken:
bǝwęrǝkǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
32638 |
ontginningsploeg |
heiploeg:
hɛi̯[ploeg] (Q071p Diepenbeek)
|
De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15]
I-1
|
17706 |
ontlasting hebben |
afgaan:
aofgoan (Q071p Diepenbeek),
kakken:
kakken (Q071p Diepenbeek),
schijten:
sjijten (Q071p Diepenbeek),
sjèten (Q071p Diepenbeek)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28663 |
ontzegelen |
ontzegelen:
ontzēgǝlǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het verwijderen van de wasdeksels die de honingcellen bedekken. Voordat de raten in de slinger gaan, moeten ze ontzegeld worden. Men heeft hiervoor een ontzegelmes of een ontzegelvork, soms werkt men, enigszins primitief, met een gewone eetvork. De techniek van het ontzegelen is uiterst eenvoudig. Het raam wordt bij de oren vastgehouden. Het steunt met een punt op een over de ontzegelbak gelegd plankje. Het mes wordt dan langs de latten gehaald waardoor de wasdeksels in een bak vallen. [N 63, 124a; Ge 37, 169; monogr.]
II-6
|