e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opbrengst van een aardappelstruik struik: strōk (Diepenbeek) Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19] I-5
opdoeken opkleden: opklę.ǝn (Diepenbeek) Een doek onder de korf steken. De uiteinden van de doek worden met pinnetjes of oognagels vastgezet aan de korfwand. Hierdoor verhindert men het wegvliegen van de bijen tijdens het reizen. [N 63, 104a; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
opdraaien aftreden: ǫftrēǝn (Diepenbeek), optreden: ǫptrēǝn (Diepenbeek) Bij het ophijsen door middel van de steenreep met handen en voeten het groot rad in beweging brengen met behulp van de op de velg bevestigde pinnen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 215; Jan 192] II-3
open broed open broed: ōpǝ bruǝ.t (Diepenbeek) Broed dat nog niet afgesloten of verzegeld is. De toekomstige bij zit dan nog in het stadium van ei en larf. [N 63, 25a; N 63, 20a; N 63, 22c] II-6
openbare verkoop oproepen (ww.): ps. omgespeld volgens Frings.  oͅpropən (Diepenbeek), publieke verkoop: ps. omgespeld volgens Frings.  pøblikə vərkōp (Diepenbeek), uitroep: ouitroop (Diepenbeek), ōͅitrop (Diepenbeek), ps. omgespeld volgens Frings.  ōətrop (Diepenbeek), ōͅi̯trøͅp (Diepenbeek) Hoe heet een openbare verkoping bij opbod? [ZND 41 (1943)] || openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)] III-3-1
openbare weg steenweg: steewəg (Diepenbeek) een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)] III-3-1
openbreken opendoen: ōpǝduǝn (Diepenbeek), openleggen: ōpǝlęgǝ (Diepenbeek), uitereendoen: ǫtǝrēnduǝn (Diepenbeek) De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194] II-3
openbroek met linten snelzeiker: snelzeker (Diepenbeek), sneͅlzekər (Diepenbeek) vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)] || vrouwenbroek zonder kruis III-1-3
opgezette zak maal: maol (Diepenbeek) een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)] III-1-3
opgroeiend jong kipje pul: pø̜l (Diepenbeek) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12