30047 |
betonmolen |
betonmolen:
[beton]mø̄lǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30040 |
betonzand |
kiezel:
kīzǝl (Q071p Diepenbeek)
|
Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48]
II-9
|
21516 |
betrappen |
traperen (<fr.):
trap[i}ērən (Q071p Diepenbeek),
trapeeren (Q071p Diepenbeek),
trapèèrən (Q071p Diepenbeek),
verrassen:
verrāsen (Q071p Diepenbeek)
|
betrappen [ZND 32 (1939)] || een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
overlopen:
de louch euverleupt
də loͅux ø̄vərlø͂pt (Q071p Diepenbeek),
toetrekken:
.... trikt touw
trekt oͅyw (Q071p Diepenbeek)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
bēën (Q071p Diepenbeek),
bōan (Q071p Diepenbeek),
bèen (Q071p Diepenbeek)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
18378 |
beugeltas |
tas:
tès (Q071p Diepenbeek)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
buk (Q071p Diepenbeek),
byk (Q071p Diepenbeek),
rode beuk:
rui buuk (Q071p Diepenbeek),
witte beuk:
witte buuk (Q071p Diepenbeek)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] || Welke soorten onderscheidt U? de rode beuk [N 50 (1972)] || Welke soorten onderscheidt U? de witte beuk [N 50 (1972)]
III-4-3
|
25975 |
beukmolen |
bookmolen:
bōk[molen] (Q071p Diepenbeek)
|
Molen waarin vlas of hennep onder stampers tot linnen wordt gebeukt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b; Vds 15]
II-3
|
21023 |
beurs |
tram:
tram (Q071p Diepenbeek)
|
De ruimte achter in de kerk, tussen de laatste bank en de deur van het kerkportaal [de beurs?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
meer as rijp:
mēər as rēͅp (Q071p Diepenbeek),
paprijp:
paprēͅp (Q071p Diepenbeek),
paprijp (Q071p Diepenbeek),
rijp:
rijp (Q071p Diepenbeek)
|
beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|