e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardestal paardsstal: pi̯ats[stal] (Diepenbeek) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paardestalzolder op de paardsstal: ǫp˱ ǝ pi̯atsstal (Diepenbeek) De zolder boven de paardestal, soms vanuit de schuur te bereiken. Meestal werd er hooi in bewaard; soms sliep de knecht er. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "koestalzolder" (3.4.1). [N 5A, 73a; monogr.] I-6
paardetuig getuig: gǝtø̜̄x (Diepenbeek), paardsgetuig: pi̯ats˲gǝtø̜̄.x (Diepenbeek) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10
paardezuring kalfstong: kàləfstóng (Diepenbeek), -  ɛkaləfstong (Diepenbeek, ... ) paardezuring (Rumex aquaticus L.) [DC 60a (1985)] || Paardezuring (rumex aquaticus). De onderste bladeren zijn aan hun voet, bij de bladsteel, diep ingesneden (hartvormig). De bloemdekslippen, die de vruchtjes omgeven, hebben geen van alle een knobbeltje aan hun voet. De onderste bladeren hebben een iets op [N 92 (1982)] III-4-3
paars, violet violet: flèt (Diepenbeek) paars III-4-4
paaseieren zoeken paaseieren rapen: poaseer roapen (Diepenbeek) Het gebruik om paaseieren te zoeken/rapen op Paaszaterdag, wanneer de uit Rome teruggekeerde klokken geluid hebben. [N 96C (1989)] III-3-2
paaskaars paaskaars: poaskaas (Diepenbeek) De op Paaszaterdag gewijde kaars, de Paaskaars [oeësterkeëts, poaësjkeëts]. [N 96C (1989)] III-3-3
paaszaterdag paaszaterdag: poaszetterdoag (Diepenbeek) Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
pacht, vruchtgebruik huur: hȳr (Diepenbeek), pacht: pāxt (Diepenbeek), tocht: tǫxt (Diepenbeek) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pacht? huur: ps. omgespeld volgens Frings.  hy(3)̄r (Diepenbeek), pacht: ps. omgespeld volgens Frings.  pāx (Diepenbeek), ’pāxt (Diepenbeek) pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)] III-3-1