e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roeper oproeper: ps. omgespeld volgens Frings.  oͅpropər (Diepenbeek), oͅprøͅpər (Diepenbeek), uitmelder: ps. omgespeld volgens Frings.  ōͅi̯wtmeͅlər (Diepenbeek) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roepwoord om de klokhen te lokken kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Diepenbeek) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de stier kom mannetje kom: kǫm męnǝkǝ kǫm (Diepenbeek) [N 3A, 13] I-11
roer roer: rūr (Diepenbeek) Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204] II-6
roeren roeren: ruren (Diepenbeek), ruure (Diepenbeek), ry(3)̄rən (Diepenbeek, ... ) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] III-2-3
roerstokje latje: lɛtšǝ (Diepenbeek) Stukje hout voor het doorroeren van de verf. [N 67, 53c; div.] II-9
roesten beroesselen: berossel⁄n (Diepenbeek) roesten III-4-4
roestplek ijzermaal: ij = ] Zeldzaam roestplek in linnen  ijzermoël (Diepenbeek), Ij =[ roestplek in linnen zeldzaam  ijzermoël (Diepenbeek), weinig gebruikelijk roestplek in linnen  ēͅzermoͅi̯l (Diepenbeek), weinig gebruikt  ēͅzərmoͅi̯l (Diepenbeek), roessel: roͅsəl (Diepenbeek), roesselplek: rosselplak (Diepenbeek), roͅsəlplakən (Diepenbeek, ... ) roestplek [ZND 36 (1941)] III-2-1
roet kruis: krōs (Diepenbeek), krōͅəs (Diepenbeek), kroͅu̯s (Diepenbeek) rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)] III-2-1
rogge koren: [koren] (Diepenbeek), rog(ge): rø̜gǝ (Diepenbeek) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4