e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleepboot sleper: sleepər (Diepenbeek) een kleine, zeer sterke stoom- of motorboot die andere vaartuigen op sleeptouw neemt [sleepboot, sleper, toogboot] [N 90 (1982)] III-3-1
sleephout sleephout: slē.phō.t (Diepenbeek), slēphōt (Diepenbeek) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleepruim wilde pruim: wi.l ɛpromən (Diepenbeek) sleedoorn vrucht [DC 56 (1981)] III-4-3
slenteren taffelen: taffele (Diepenbeek) Slenteren (taffelen, trampelen, lanterfanten, klenjeren). [N 109 (2001)] III-1-2
slepen slepen: slē.pǝ (Diepenbeek) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleper filettrekker: filɛttrękǝr (Diepenbeek) Lang en dun penseel dat door de schilder wordt gebruikt voor het trekken van smalle, rechte versieringslijnen. De 'strichzieher' en de 'strichtrekker' (Q 121) waren afgesleten platte penselen waarvan de haren spits toeliepen. Had men geen afgesleten penseel, dan werden van een nieuw penseel de haren zodanig weggeknipt, dat het geschikt was voor het trekken van een bies. Men noemde dit 'stoppen' ('štupǝ'). [N 67, 42a; div.] II-9
sleutelbloem kerksleutel: kɛrəksloͅtəls (Diepenbeek, ... ), kerksleuteltje: -  keirkslətəlkən (Diepenbeek), kerkslŏttelken (Diepenbeek) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)] III-4-3
sleutelbos bos sleutels: onduidelijk of er nu dubbele \'t\' staat of niet  boͅs sluĭtels (Diepenbeek) Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)] III-2-1
sliepuit sliep, sliep: Sub oatsliepe: Sliep, sliep, oer slip stikt oat: t is körremis.  sliep, sliep (Diepenbeek) Uitjouwen (met twee wijsvingers over elkaar wrijven als teken van leedvermaak). III-3-2
slijkvanger moosplaat: mōǝsplǫǝt (Diepenbeek) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11