28662 |
slingeren |
slingeren:
slęŋǝrǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.]
II-6
|
28661 |
slingerhoning |
slingerhoning:
sle.ŋǝrhōǝ.neŋ (Q071p Diepenbeek),
slęŋǝrhōneŋ (Q071p Diepenbeek)
|
Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|
25072 |
slinken, minder worden |
rijzen:
reizən (Q071p Diepenbeek),
slinken:
sleinkən (Q071p Diepenbeek)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18228 |
slip |
lemp:
lemp (Q071p Diepenbeek),
slip:
hummesslip (Q071p Diepenbeek),
hyməslep (Q071p Diepenbeek),
slip (Q071p Diepenbeek),
vaan:
b.v. de vaon stikt oat, t is körremes.
vaon (Q071p Diepenbeek)
|
Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || hemdsslip || slip van jas || vlag -> hemdslip uit broek
III-1-3
|
18694 |
slip-over |
dbardeur (fr.):
debardør (Q071p Diepenbeek),
overgooier:
øvərgujər (Q071p Diepenbeek)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] || trui zonder mouwen
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
pinjas:
syn. Batseklatser, zwelleverstat.
penjas (Q071p Diepenbeek),
pitteleer (<fr.):
syn. batseklatser.
pitteleër (Q071p Diepenbeek),
zwaluwstaart:
zweͅləvərstat (Q071p Diepenbeek),
syn. batseklatser.
zwelleverstat (Q071p Diepenbeek)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || pandjesjas
III-1-3
|
18538 |
slipjas: spotnamen |
batsenklatser:
syn. Penjas, pitteleër, zwelverstat. Zie ook afb. p.36.
batseklatser (Q071p Diepenbeek),
slakkensteker:
slàkkesteker (Q071p Diepenbeek),
[Oorsp. ingevoerd onder 151 "rokkostuum"]
slekkesteker (Q071p Diepenbeek)
|
de jacquet-jas (slipjas, billetikker?) [N 59 (1973)] || het jacquet-jas (slipjas, billetikker) [N 59 (1973)] || pandjesjas
III-1-3
|
31119 |
slobben |
fratselen:
fratsǝlǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Te veel of overbodige ruimte hebben of niet goed aansluiten, gezegd van schoenen. [N 60, 30b; N 60, 30c]
II-10
|
18445 |
slobben [wld ii.10, p. 58] |
fratselen:
fratselen (Q071p Diepenbeek)
|
Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18299 |
slobkous |
get:
gèt (Q071p Diepenbeek),
overschoen:
euversjoen (Q071p Diepenbeek)
|
korte slobkous op herenschoen || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)]
III-1-3
|