e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troffel metsertruweel: mɛtsertǝrwīl (Diepenbeek), truweel: trǝwīl (Diepenbeek) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
trom trommel: trøͅməl (Diepenbeek) Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] III-3-2
trommel trommel: een trômel (Diepenbeek) Trommel. [Willems (1885)] III-3-2
trommeltje trommeltje: trøməlkə (Diepenbeek) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht oplopen: ǫplōpǝ (Diepenbeek) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
trompet trompet: trompet (Diepenbeek), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  trompet (Diepenbeek) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)] III-3-2
troosten; troost troost: trus(t) (Diepenbeek) troost III-1-4
tros vruchten koppel: kobbel (Diepenbeek), tros: troͅs (Diepenbeek) tros [ZND 32 (1939)] I-7
trots groots: grŏts (Diepenbeek) groots [ZND 24 (1937)] III-1-4
trouwen trouwen: troawe (Diepenbeek) door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 115 (2003)] III-2-2