28972 |
uithalen van de doorslagsteken |
steek uitdoen:
stik ǭtdøn (Q071p Diepenbeek)
|
Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b]
II-7
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ǭ.tkō.mǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
28481 |
uitkomen van het broed |
openbijten:
ōpǝnbęj.ǝtǝ (Q071p Diepenbeek),
uitlopen:
ojtlōpǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Het uit de cellen komen van het rijpe broed. Als het broed rijp is, breekt het uit het stadium van pop. De bij wordt geboren als werkbij, koningin of dar. De werkbij komt na 21 dagen, de koningin na 15 à 16 dagen en de dar na 24 dagen te voorschijn. Soms kan er een kleine speling zijn in deze aantallen. De werkbij knaagt bij stukjes en beetjes het celdekseltje weg, de dar scheurt het zegel met de kaken geheel af en de koninginnepop stoot met één kopbeweging de cel, die eerst is rondgesneden, open. [N 63, 23c; Ge 37, 47]
II-6
|
21391 |
uitleggen |
uitleggen:
ǫwtlęgǝn (Q071p Diepenbeek),
ǭtlɛgǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
aftreden:
Om beurt hun voet zetten en de voet plaatsen recht, dwars of met de punt. Wie laatst zijn voet kon plaatsen mocht als eerste kiezen.
aoftreë`n (Q071p Diepenbeek),
grommelen:
ve zulle grommelen wĕe joͅs is (Q071p Diepenbeek),
uitstoten:
uitstoeten (Q071p Diepenbeek),
zaaien:
Vgl. Diepenbeek Wb., pag. 258: zên, zaaien?
ve zylən tjoste zaën (Q071p Diepenbeek)
|
Afpassen. || Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
18311 |
uitneembaar frontje |
borstje:
boske (Q071p Diepenbeek),
borstlap:
boslap (Q071p Diepenbeek),
boslep (Q071p Diepenbeek)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
bidden:
beeen (Q071p Diepenbeek),
bēən (Q071p Diepenbeek),
biēən (Q071p Diepenbeek)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schampen:
op imant šampən (Q071p Diepenbeek),
uitmaken:
imand outmōͅken (Q071p Diepenbeek),
uitschijten:
plat of gemeen
outsjēten (Q071p Diepenbeek),
verwijten:
imant vərwēͅtən (Q071p Diepenbeek),
verwēten (Q071p Diepenbeek)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
32482 |
uitschieten |
botten:
bǫtǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De in bundels gebonden, gesorteerde grauwe wissen worden in het najaar met de onderzijde in water of in een modderige greppel gezet. Het ɛuitschietenɛ is het in het voorjaar uitlopen van twijgen op de geplante bussels. Het uitschieten zorgt ervoor dat de schors van de wis los gaat en eenvoudig verwijderd kan worden. De uitloper zelf wordt in Neeritter (L 321) scheut (šø̄t) genoemd.' [N 40, 25]
II-12
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
bręnǝx (Q071p Diepenbeek)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|