e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitsliepen uitsliepen: Sliep, sliep, oer slip stikt oat: t is körremis.  oatsliepe (Diepenbeek) Uitjouwen (met twee wijsvingers over elkaar wrijven als teken van leedvermaak). III-3-2
uitsoppen uitverven: ø̜jt˲vęrvǝ (Diepenbeek) De verfpot helemaal leegverven. [N 67, 64c] II-9
uitspannen uitspannen: ǭtspanǝ (Diepenbeek) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitstalling van het allerheiligste uitstelling van het allerheiligste: oatstelling van `t allerheiligste (Diepenbeek) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitstekende delen van de trekschei toppen: topn (Diepenbeek  [(enkelv top)]  ) De delen van de trekschei waaraan de strengen bevestigd worden. [N 17, 25b; N G, 58c] I-13
uitwerpselen stront: stront (Diepenbeek, ... ) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
uitwerpselen van de bij voorjaarsbruin: vø̄rjǭrsbrǫwn (Diepenbeek) Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b] II-6
uitwijken afzetten: aofzett⁄n (Diepenbeek), ǭ.f˲zętǝ (Diepenbeek) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] || met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] I-10, III-3-1
uitzagen uitzegen: ǫwt˲zēgǝ (Diepenbeek) Gedeelten uit het hout wegzagen om er zo versieringen in aan te brengen. Het aanzagen wordt meestal met behulp van een decoupeerzaag gedaan. Zie ook dat lemma. [N 53, 23a] II-12
uitzetplanken latten: latǝ (Diepenbeek) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9