32245 |
zijhoutbalkje |
grab:
grap (Q071p Diepenbeek)
|
De lat die aan weerszijden van het hoofdbord is aangebracht. De afneembare zijkant van de platte kruiwagen wordt tegen dit balkje vastgezet. Zie ook de lemmata ɛplatte kruiwagenɛ en ɛzijwandenɛ in wld I.13, pag. 89 - 90.' [JG, 1a]
II-12
|
23359 |
zijkapel |
zijaltaar:
zeialtaar (Q071p Diepenbeek)
|
Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34580 |
zijladder |
ledder:
lędǝr (Q071p Diepenbeek),
leren:
liǝrǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lɛdǝrs (Q071p Diepenbeek),
leren:
liǝrǝ (Q071p Diepenbeek)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
23804 |
zijn pasen doen |
pasen houden:
poasen hagen (Q071p Diepenbeek)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23360 |
zijpad |
zijgang:
zeigang (Q071p Diepenbeek)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
maal:
maal (Q071p Diepenbeek)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
27824 |
zijwand |
mouw:
mǫu̯ (Q071p Diepenbeek),
mouwen:
moǝn (Q071p Diepenbeek),
mōǝ (Q071p Diepenbeek),
mouwtjes:
(mv)
mǫu̯kǝs (Q071p Diepenbeek)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
24851 |
zijwortel |
trekwortels:
treͅkwoͅtəls (Q071p Diepenbeek)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
30582 |
zilverbrons |
zilverbrons:
zelvǝrbrǫns (Q071p Diepenbeek)
|
Zilverkleurig verfpoeder, bestaande uit een legering van tin en zink. [N 67, 10b]
II-9
|