30978 |
zool |
zool:
zōǝl (Q071p Diepenbeek),
zǭl (Q071p Diepenbeek)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] || Ondervlak van schoeisel, dat deel waarop men loopt. [N 60, 76; N 60, 233a]
I-9, II-10
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zoal (Q071p Diepenbeek),
zoël (Q071p Diepenbeek)
|
De zool van een schoen in het algemeen (welke soorten?) [N 60 (1973)] || zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
lap:
lap (Q071p Diepenbeek)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
30833 |
zoolleer |
zoolleer:
zoolleer (Q071p Diepenbeek),
zōllę̄ǝr (Q071p Diepenbeek)
|
Dik, stevig leer voor zolen van schoenen. Volgens de informant van L 163a gaat het hier om kuipgelooid leer, d.w.z. leer dat lange tijd met gemalen eikeschors, de run, in een kuip heeft gelegen. Croupon is het deel van de huid, de rug, dat het sterkste en dikste leer levert en dat zeer geschikt is als zoolleer. [N 60, 2a; N 60, 247]
II-10
|
30834 |
zoolleersoorten |
koeie:
koeie (Q071p Diepenbeek)
|
Leersoorten die voor de onderzijde van de schoenen worden gebruikt. Volgens de informant van Q 253 werden deze eertijds steeds plantaardig gelooid, terwijl de informant van Q 32 ten aanzien van rindsleer opmerkt dat het meestal met zout gelooid werd. Onder vachelooiing verstaat men looiing van zoolleer door middel van plantaardige extracten in draaiende vaten. [N 60, 2b; N 60, 247]
II-10
|
28991 |
zoom |
zoom:
zōm (Q071p Diepenbeek)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
zoon:
zooën (Q071p Diepenbeek)
|
zoon
III-2-2
|
34181 |
zuiveren |
haar zuiveren:
haar zuiveren (Q071p Diepenbeek)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
18032 |
zure oprisping |
hartbrand:
hatbraand (Q071p Diepenbeek)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
sulker:
sulker (Q071p Diepenbeek),
sulleker (Q071p Diepenbeek),
søləkər (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] || Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|