e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Diepenbeek

Overzicht

Gevonden: 5709
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deur deur: dø̄.r (Diepenbeek) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurtje in een poortvleugel deurtje: dørkǝ (Diepenbeek), poortje: pø̄tšǝ (Diepenbeek), schuurdeur: šyrdø̄r (Diepenbeek), schuurdeurtje: šȳrdø̜rkǝ (Diepenbeek) Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d] I-6
deurwaarder huissier (fr.): hussiĕr (Diepenbeek), həssier (Diepenbeek) de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)] || deurwaarder [ZND 33 (1940)] III-3-1
diarree rap-kom-gauw: syn. zie: aofgang.  rap-kom-gauw (Diepenbeek), schijt: šē̜i̯ǝt (Diepenbeek) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || diarree I-11, III-1-2
dichtmaken van de woning toekitten: tǫwketǝn (Diepenbeek) Het dichtmaken van spleten en openingen in de bijenwoning met propolis. [N 63, 53b; N 63, 53a; Ge 37, 142] II-6
dief schelm: chelm (Diepenbeek), šeͅləm (Diepenbeek) dief [ZND 23 (1937)] III-3-1
dienstplicht doen staan: stən (Diepenbeek) zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)] III-3-1
diep diep: dip (Diepenbeek) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest beest: biest (Diepenbeek), biĕst (Diepenbeek), hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  bies (Diepenbeek), bīst (Diepenbeek), ook in ZND 23, 009  bies (Diepenbeek), biest (Diepenbeek) beest [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || dier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-2
dij bats: bats (Diepenbeek, ... ) Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1