19684 |
deur |
deur:
dø̄.r (Q071p Diepenbeek)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
deurtje:
dørkǝ (Q071p Diepenbeek),
poortje:
pø̄tšǝ (Q071p Diepenbeek),
schuurdeur:
šyrdø̄r (Q071p Diepenbeek),
schuurdeurtje:
šȳrdø̜rkǝ (Q071p Diepenbeek)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
hussiĕr (Q071p Diepenbeek),
həssier (Q071p Diepenbeek)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)] || deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
rap-kom-gauw:
syn. zie: aofgang.
rap-kom-gauw (Q071p Diepenbeek),
schijt:
šē̜i̯ǝt (Q071p Diepenbeek)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || diarree
I-11, III-1-2
|
28552 |
dichtmaken van de woning |
toekitten:
tǫwketǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Het dichtmaken van spleten en openingen in de bijenwoning met propolis. [N 63, 53b; N 63, 53a; Ge 37, 142]
II-6
|
21310 |
dief |
schelm:
chelm (Q071p Diepenbeek),
šeͅləm (Q071p Diepenbeek)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
21753 |
dienstplicht doen |
staan:
stən (Q071p Diepenbeek)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dip (Q071p Diepenbeek)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
biest (Q071p Diepenbeek),
biĕst (Q071p Diepenbeek),
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
bies (Q071p Diepenbeek),
bīst (Q071p Diepenbeek),
ook in ZND 23, 009
bies (Q071p Diepenbeek),
biest (Q071p Diepenbeek)
|
beest [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || dier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bats (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek)
|
Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|