20432 |
doodskist |
zerk:
zɛrk (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
znd 33, 38;
zerk (Q071p Diepenbeek)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
døtshømə (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek,
Q071p Diepenbeek)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
dutsklok (Q071p Diepenbeek)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25374 |
doodsteken |
kelen:
kelen (Q071p Diepenbeek),
steken:
sti-jęjkǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|
17787 |
doof |
doof:
heĕ is zu doof as n pot (Q071p Diepenbeek),
hie es zu dof aes ənə pot (Q071p Diepenbeek),
.. palet
hie es zu dof aes ən trufəl (Q071p Diepenbeek)
|
hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
19590 |
doofpot |
assenkuip:
asəkōͅp (Q071p Diepenbeek)
|
doofpot [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17788 |
doofstom |
doofstom:
doofstom (Q071p Diepenbeek)
|
Hij is doofstom [ZND 33 (1940)]
III-1-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
doeien (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
doͅjən (Q071p Diepenbeek, ...
Q071p Diepenbeek),
t slaakt]:
t doit
tø͂ͅit (Q071p Diepenbeek),
t dujt
təjt (Q071p Diepenbeek),
t wiejer git oaf
⁄t wī(j)ər get oͅf (Q071p Diepenbeek),
tweejer git òòf
twēər gĕt ōͅf (Q071p Diepenbeek)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
door:
dō.r (Q071p Diepenbeek),
dōr (Q071p Diepenbeek),
rood:
ruu̯t (Q071p Diepenbeek)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20399 |
doopdekentje |
doopsarge:
dopsōtə (Q071p Diepenbeek)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)]
III-2-2
|