e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dieteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ophouden met het werk ophouden: ophaute (Dieteren), uitscheiden: oetschjeijè (Dieteren) ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] III-1-4
opklaren opklaren: opklaoren (Dieteren) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
opper huist: hūs (Dieteren), hūst (Dieteren) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprispen oprupsen: opröpsje (Dieteren) oprispen [SGV (1914)] III-1-2
optillen heffen: höffe (Dieteren) heffen, tillen [SGV (1914)] III-1-2
os os: ø̜s (Dieteren) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
otter otter: otter (Dieteren) otter [DC 07 (1939)] III-4-2
oud, bejaard bejaard: bejoard (Dieteren) bejaard [SGV (1914)] III-2-2
oude man oude man: einen auwe man (Dieteren) oude [een ~ man] [SGV (1914)] III-3-1
ouders ouders: auwers (Dieteren, ... ) ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)] III-2-2