e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Dilsen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjalot sjarlot: cherlotte (Dilsen), šərloͅtə (Dilsen) Hoe noemt u: de sjalot (allium ascalonicum - fam. liliaceae) [N 71 (1975)] || sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sla, algemeen salade: slaai (Dilsen), slāi (Dilsen) [Goossens 1b (1960)]Hoe noemt u: sla in het algemeen [N 71 (1975)] I-7
slaan slaan: bunt ɛn blāu gəslāgə (Dilsen), flɛt ɛn blouw gəslagən (Dilsen) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slaapbol blauwbloem: blauwbloom (Dilsen), korenbloem: koerebloom (Dilsen) Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slachten slachten: slaxtǝ (Dilsen) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slagknop slagkap: slāxkap (Dilsen) De hardhouten of ijzeren knop op sommige schaven die dient om de schaafbeitel en keerbeitel fijner af te stellen en de schaafspie los te slaan. Zie ook afb. 31f. [N 53, 54e] II-12
slecht gesneden hengst piet: pet (Dilsen) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
sleedoorn sleen: -  slie:nje (Dilsen) sleedoorn struik [DC 56 (1981)] III-4-3
sleepruim struik met slenen: -  stroe:k met slie:nje (Dilsen) sleedoorn vrucht [DC 56 (1981)] III-4-3
slepen slepen: slęi̯.pǝ (Dilsen) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2