| 17825 |
vinden |
vinden:
venə (L421p Dilsen)
|
vinden [ZND m]
III-1-2
|
| 17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (L421p Dilsen)
|
vinger [RND]
III-1-1
|
| 19746 |
violier |
muurbloem:
moorbloom (L421p Dilsen, ...
L421p Dilsen)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
| 20727 |
vlaai |
vlaai:
vlaai (L421p Dilsen)
|
fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)]
III-2-3
|
| 20730 |
vlaai met deegdeksel |
vlaai:
vlaai (L421p Dilsen)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
| 21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaoms (L421p Dilsen)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
| 31871 |
vlakbank |
vlakbank:
vlak˱baŋk (L421p Dilsen)
|
Schaafmachine waarmee hout aan één zijde mechanisch vlak geschaafd kan worden. De vlakbank bestaat uit een gietijzeren frame waarop een van twee of meer beitels voorziene as is gemonteerd. Zie ook afb. 53. [N 53, 85b]
II-12
|
| 30802 |
vleeskant |
vleeskant:
vleeskant (L421p Dilsen)
|
De kant van de huid waar de haren van het dier niet gezeten hebben, de vleeskant. [N 60, 3b; N 60, 3c; N 36, 2b]
II-10
|
| 24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maai (L421p Dilsen)
|
made [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
| 33117 |
vlegelband |
riem:
rēm (L421p Dilsen)
|
Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|