24139 |
duif, algemeen |
duif:
duf (L421p Dilsen)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duikelen:
ü of oe?
duukelen (L421p Dilsen)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
28152 |
duimstok |
duimstok:
dūmstǫk (L421p Dilsen)
|
Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.]
II-12
|
21965 |
duivenhok |
duivenspijker:
du.vəspiikər (L421p Dilsen),
duvǝspikǝr (L421p Dilsen)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
slā.ch (L421p Dilsen),
slā.x (L421p Dilsen),
spijker:
spikǝr (L421p Dilsen)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
zeəj (L421p Dilsen)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dūl (L421p Dilsen),
dūl zeen (L421p Dilsen)
|
duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
20045 |
duizendschoon |
duizendschoon:
doezendchōēen (L421p Dilsen)
|
Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende tweejarige planten: dianthus barbatus (duizendschoon) [N 73 (1975)]
III-2-1
|
19311 |
durfal |
felle, een -:
`t es ene felle (L421p Dilsen)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
dør (L421p Dilsen)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND m]
III-3-1
|