25056 |
handvol |
handvol:
hampfel (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade,
Q027p Doenrade)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31751 |
handzaag, sint-jozefzaag |
fok(s)zwans:
fǫk˲žwans (Q027p Doenrade)
|
Handzaag, waarvan het blad vanaf het handvat geleidelijk smaller uitloopt. De handzaag wordt voor alle voorkomende zaagwerkzaamheden gebruikt. Zie ook afb. 12. [N 53, 2; N G, 23a; monogr.; N 33, 330; L 8, 101, add.; div.]
II-12
|
33147 |
handzeef |
zeef:
zēf (Q027p Doenrade)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
28857 |
handzijde |
handzij(de):
hanjtjzi (Q027p Doenrade)
|
Getwijnde, stevige, maar stugge draad, gebruikt voor huishoudgoed. [N 59, 7c]
II-7
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (Q027p Doenrade)
|
hangen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18979 |
hansworst |
aansteller:
aansjtèller (Q027p Doenrade)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21413 |
hard schreeuwen |
hel schreeuwen:
hèl sjreewe (Q027p Doenrade)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25027 |
hard, luid |
hel:
helle (Q027p Doenrade),
hèl (Q027p Doenrade)
|
hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)] || luid [SGV (1914)]
III-4-4
|
21940 |
hard, snel vliegen |
hel vliegen:
hèl vleege (Q027p Doenrade),
vaart hebben:
vaart hubbe (Q027p Doenrade)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: hard, snel vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22470 |
harde puntslag van een priktol |
geraakt (volt.deelw.):
geraakt (Q027p Doenrade)
|
Een harde puntslag van een priktol op een andere die ligt of draait [pramooi, pikadder, pug, peg, punk, piek, piko, keek, mok]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|