25028 |
hevige slag |
kladderdats:
kladderdeatsj (Q027p Doenrade)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
vers:
vêsj (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)]
III-1-1
|
22211 |
hiel (26) |
vas:
veaesj (Q027p Doenrade)
|
vers
III-3-2
|
30917 |
hielpand |
vers:
vę̄š (Q027p Doenrade)
|
Het gedeelte van het boventuig dat de achterkant van de voet, het achterste deel van de zijkant van de voet en de bovenkant van de wreef bedekt. Zie afb. 18. [N 60, 17; N 60, 28]
II-10
|
18437 |
hielpand [wld ii.10, p. 24] |
vers:
véésj (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u het gedeelte van de schoen dat afgebeeld is op tek. 17? (hiel) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
he aardt nao zie vader (Q027p Doenrade)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiegə (Q027p Doenrade)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
rochelen:
rochelə (Q027p Doenrade)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21462 |
hinderen |
hinderen:
hinjere (Q027p Doenrade)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22777 |
hinkelblokje |
huppelsteen:
maar meestal hebben ze geen bepaalde naam, stukje lei of een platte steen
hoppelstēin (Q027p Doenrade)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|