e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinkelen huppelen: huppelen (Doenrade) hinkelspel [VC 10] III-3-2
hinken hinken: hinke (Doenrade), huppelen: huppelə (Doenrade) hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hoed (alg.) hoed: hout (Doenrade) hoed [SGV (1914)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hø̜̄jǝ (Doenrade) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: hou̯f (Doenrade), hǫu̯f (Doenrade) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoefstal, noodstal noodstal: nōǝtštal (Doenrade) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: houk (Doenrade), winkel: winkel (Doenrade) de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek [SGV (1914)] III-4-4
hoektand oogstand: ougstantj (Doenrade) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoepel reep: reep (Doenrade), reip (Doenrade) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || hoepel [SGV (1914)] III-3-2
hoepelen repen: reepe (Doenrade), reipe (Doenrade) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || hoepelen [SGV (1914)] III-3-2