19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lestig (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
niet gemakkelijk:
neet gemèkkeluk (Q027p Doenrade)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || lastig [SGV (1914)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
nest:
nést (Q027p Doenrade)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
lastig zijn:
lèstig zin (Q027p Doenrade),
vervelen:
vervèèlə (Q027p Doenrade)
|
tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
hinderen:
hinjerə (Q027p Doenrade)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17814 |
laten |
laten:
loate (Q027p Doenrade)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
22076 |
laten uitvliegen |
uitlaten:
de doêve ins oetloate (Q027p Doenrade)
|
Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22190 |
laten uitvliegen add. |
uitvliegen:
oetvleege (Q027p Doenrade)
|
Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23752 |
laten wijden |
laten zengenen:
laote zaengene (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade,
Q027p Doenrade,
Q027p Doenrade,
Q027p Doenrade)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25226 |
lauw weer |
lauw (weer):
lauw (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
lui (weer):
luij (Q027p Doenrade),
poem weer:
poēm wear (Q027p Doenrade),
pōēm (Q027p Doenrade)
|
loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
laweit maken:
laweit makə (Q027p Doenrade),
spektakelen:
pesjtakele (Q027p Doenrade)
|
lawaai maken [SGV (1914)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|