e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ongelijke zoom scheve zoom: šēvǝ zōm (Doenrade) Zoom die ongelijk hangt. [N 62, 77] II-7
ongeluk ongeluk: ongelök (Doenrade) Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)] III-1-2
ongelukkige arme hals: érmə haos (Doenrade), pechvogel: pechvôogel (Doenrade) iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)] III-1-4
ongeordende hoeveelheid, chaos boel: boel (Doenrade), boêl (Doenrade), rotzooi: rotzooi (Doenrade), scheut: (vloeistof).  sjeuèt (Doenrade), schop: (vaste stof)  sjúp (Doenrade), warboel: wərboel (Doenrade) boel [SGV (1914)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)] III-4-4
ongepaarde vrouwelijke duif zij: Opm. v.d. invuller: geen specifieke benaming.  ziej (Doenrade) Hoe heet de jonge, nog ongepaarde vrouwelijke duif? [N 93 (1983)] III-3-2
ongewijde aarde ongewijde grond: ongewiejde grontj (Doenrade) Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)] III-3-3
onhandig snijden brosselen: brôêsjələ (Doenrade), katselen: katsjelè (Doenrade) Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)] III-2-3
onkruid, algemeen onkruid: onkrūt (Doenrade) De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.] I-5
onkuis gelp: gèlp (Doenrade) onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)] III-2-2
onnozel persoon onnozele hals: onneuzelə haos (Doenrade), stommerik: sjtòmmerik (Doenrade), sufferd: suffert (Doenrade, ... ), uilskuiken: uulskuuke (Doenrade) een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || uilskuiken [SGV (1914)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)] III-1-4