e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pastorie pastorie: pasterie (Doenrade) pastorie [SGV (1914)] III-3-3
pateen pateen (<fr.): pateen (Doenrade) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3
patroon, dessin patroon: patrūn (Doenrade) Het voorbeeld op de patroontekening waarnaar geweven wordt, maar ook het resultaat daarvan in de stof, de tekening die daarin te voorschijn treedt. [N 62, 74a; N 62, 71c; MW] II-7
patroontekenen patroontekenen: pǝtrōǝntēkǝnǝ (Doenrade) Het zelf tekenen op papier van een knippatroon met de juiste maten en verhoudingen. [N 59, 48b] II-7
paus paus: paws (Doenrade) paus [SGV (1914)] III-3-3
pauzeren even ophouden: effə ophoute (Doenrade), even uitscheiden: effə oetsjeijə (Doenrade) heel even ophouden met werken [tukken] [N 85 (1981)] III-1-4
peetoom peter: pēͅtər (Doenrade, ... ), peternonk: peternonk (Doenrade), pēͅtərnuŋk (Doenrade, ... ) peetoom [SGV (1914)] || peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] III-2-2
peettante paat: pāt (Doenrade, ... ) meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] III-2-2
pekdraad pekdraad: pęǝkdrǭt (Doenrade), pę̄kdrǭt (Doenrade) De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10
penis lul: lul (Doenrade), piemel: pimmel (Doenrade) [N 10c (1995)] III-1-1