20649 |
schol |
schol:
sjôl (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u de schol: een platvis die tot 70cm lang kan worden. Hij heeft een rij benige uitsteeksels tussen het oog en de nabije borstvin. Op het lichaam komen mooie oranje vlekken op een grijsbruine ondergrond voor (plaat, pladijs, schol, schar) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
22371 |
schommel |
schokkel:
sjokkel (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || schommel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
sjokkele (Q027p Doenrade)
|
Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21427 |
schoolhoofd |
hoofd:
hoof (Q027p Doenrade)
|
het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21366 |
schoolopziener |
schoolopziender:
sjooelopziender (Q027p Doenrade)
|
schoolopziener [SGV (1914)]
III-3-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
nu gebr.
šōndoͅxtər (Q027p Doenrade),
snaar:
gebr. door oude mensen
snōͅr (Q027p Doenrade)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
šōnmōdər (Q027p Doenrade)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20351 |
schoonouders |
schoonouders:
šōnau̯ərs (Q027p Doenrade)
|
schoonouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20150 |
schoonvader |
schoonvader:
šōnvādər (Q027p Doenrade)
|
schoonvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20353 |
schoonzoon |
eidam (du.):
ɛi̯əm (Q027p Doenrade)
|
schoonzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|