21896 |
spaarpot |
spaarpot:
sjaarpot (Q027p Doenrade)
|
de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
grāf[schup] (Q027p Doenrade),
schup:
šø̜p (Q027p Doenrade)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
17830 |
spannen |
spannen:
sjpanne (Q027p Doenrade)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|
30912 |
spanriem |
spanriem:
španrę̄m (Q027p Doenrade)
|
De leren riem waarmee men de te bewerken schoen of het schoenonderdeel vastklemt op de knie door middel van de voet. [N 60, 57]
II-10
|
24618 |
spar |
spar:
sjpar (Q027p Doenrade)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21895 |
sparen |
sparen:
sjpaarə (Q027p Doenrade)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
sjpartele (Q027p Doenrade)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18091 |
spatader |
spat:
sjpat (Q027p Doenrade),
spatader:
sjpataor (Q027p Doenrade)
|
spatader [SGV (1914)] || Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
spatten:
sjpatte (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
spetteren:
sjpetterə (Q027p Doenrade)
|
in of als kleine deeltjes op- of wegspringen, gezegd van vloeibare zaken [spatten, spiertsen, spinten, spetten, drasjken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22003 |
speciale lokroepen |
kom, kom:
koom koom (Q027p Doenrade),
kom, kom, kom:
Opm. v.d. invuller: zit(ten)de duif/duiven eenmaal op het dak, dan wordt er ook vaak tegen ze gepraat in de zin van "alè jong wattunks dig, zòste neet èns i-komme"of "würt t dich neet ûs tiët"enz. ("op het hok"wordt veel "met"de duiven gepraat).
kom-kom-kom (Q027p Doenrade)
|
Kent U speciale lokroepen? Hoe luiden die? [N 93 (1983)]
III-3-2
|