e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
diep diep: dēp (Doenrade) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dier, beest dier: deir (Doenrade) dier [SGV (1914)] III-4-2
difterie difterie: difterie (Doenrade), het geel: Opm. v.d. invuller: de ziekten bij vraag 125 en 126 zijn m.i. ook voor een medicus gelijk.  ut gail (Doenrade) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: difterie: gele vliesjes in bek en keel? [N 93 (1983)] III-3-2
dij bats: bats (Doenrade), batse (Doenrade) dij [SGV (1914)] || dijen [SGV (1914)] III-1-1
dijk dijk: dieek (Doenrade) een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)] III-3-1
dik worden dijen: dïee (Doenrade), dikken: diekkə (Doenrade), stijven: sjtīēvə (Doenrade) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke neus konkernol: kónkernöl (Doenrade) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1
dikke snee brood paardssnede: péésj sjnei-j (Doenrade) homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke, warme mantel mantel: mantjtel (Doenrade) een warme damesjas [N 59 (1973)] III-1-3
dinsdag dinsdag: déésdig (Doenrade), ich kom en dieensdig (Doenrade) de derde dag van de week, dinsdag [destag, dijsdag, dijnsdag, diessendag] [N 91 (1982)] || Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)] III-4-4