28846 |
elastiek |
elastiek:
ēlastik (Q027p Doenrade),
rek:
rɛk (Q027p Doenrade)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
34335 |
elkaar in de staart bijten |
zich bijten:
zex bītǝ (Q027p Doenrade)
|
Gezegd van de biggen. [N 76, 30]
I-12
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
ellende (Q027p Doenrade),
misre:
muzēērə (Q027p Doenrade)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
ellendig:
ellendig (Q027p Doenrade),
zeer erg:
zīēr erg (Q027p Doenrade)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24504 |
els |
zuil:
zyǝl (Q027p Doenrade)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
23713 |
engel des heren |
engel des heren:
engel des hiere (Q027p Doenrade)
|
Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20333 |
enig kind |
einziges kind:
énsichskèntj (Q027p Doenrade)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
engkel (Q027p Doenrade),
ĕnkel (Q027p Doenrade)
|
enkel [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
32625 |
enkele kunstmestsoorten |
ammoniak:
amǝni̯ak (Q027p Doenrade),
chili:
šeli (Q027p Doenrade),
kalizout:
kālizǫu̯t (Q027p Doenrade),
kalkammon:
kalǝka`mǫn (Q027p Doenrade),
super:
søpǝr (Q027p Doenrade),
thomasslakken:
tǫmǝsšlakǝ (Q027p Doenrade)
|
In dit lemma is een aantal (verzamel)termen voor moderne kunstmestsoorten bijeengezet. De opsomming is verre van volledig, omdat naar het gebruik en de uitspraak van evt. regionale en algemene benamingen voor de verschillende kunstmeststoffen niet overal, noch genoegzaam werd geïnformeerd. [N 11A, 62b; N 11, 27 add.; N P, 8 + 9 add.; div.; monogr.]
I-1
|
33605 |
enten |
gruffelen:
gruffele (Q027p Doenrade)
|
[SGV (1914)]
I-7
|