e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L381p plaats=Echt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staander achterdam: axtǝrdam (Echt), kraagstaander: krāxstø̜̄ndǝr (Echt) De zware verticale paal van de T-vormige karsteun. Zie ook afb. 196. [N G, 62b] || Het rechtopstaande deel van een omvallende kraag. [N 59, 123a] II-12, II-7
staart staart: stɛrt (Echt, ... ) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.] [N 77, 89; monogr.]Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-12, I-9
stal stal: sta.l (Echt) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
stalklauwen stalklauwen: stalklǫu̯wǝ (Echt) Als de koeien in de winter op stal staan, hebben ze weinig of geen beweging. Daardoor slijten de klauwen minder af. Ze kunnen aangroeien. Hierdoor ontstaan de "stalklauwen" met snavelvormig omgebogen toongedeelten. Deze hebben een zeer ongunstige invloed op de beenstanden en veroorzaken onnodige vermoeidheid. Zie ook het lemma ''stalklauwen'' in wbd I.3, blz. 482. [N 52, 9; A 48A, 13] I-11
stalpalen beugels: bø̜̄gǝls (Echt), posten: (enk)  pǫs (Echt), ringen: ringen (Echt), stalstaken: štalštākǝ (Echt) De vertikale houten palen (later vaak ijzeren stangen of buizen) waar de koeien aan vastgebonden worden. Tussen twee palen door kan een koe uit een krib eten. Van onderen staan de palen in een verbindingsbalk (zie het lemma "koedrempel, kribbeboom" (2.2.20), soms in de grond of in de rand van de krib. Van boven worden de stalpalen bijeen gehouden door de bovenste kribbeboom. In veel plaatsen komen geen stalpalen voor. De koeien zijn dan vastgebonden aan ringen in de krib of aan ringen in de koedrempel. Modernere stallen kennen dan vaak wel weer stalpalen. Opgaven die geen stalpaal betreffen maar een ring etc. zijn apart geplaatst en meestal slechts als woordtype vermeld. De vraag naar de stalpalen deed een aantal respondenten denken aan een box. Deze opgaven zijn achteraan geplaatst. Onder de in dit lemma opgenomen enkelvoudsvormen zijn er die ook gebezigd kunnen worden voor het hekwerk van stalpalen (als collectief), voor de bovenste kribbeboom of voor de koedrempel. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5) en afbeelding10.B bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 38a; N 4, 60; A 10, 11; monogr.] I-6
stalpoort, staldeur staldeur: [stal]dø̜̄r (Echt), stalpoort: [stal]pǫrt (Echt) In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b] I-6
stapel pannen hoop: hǫwp (Echt) [monogr.] II-8
steekbeitel steekbeitel: stē̜k˱bęjtǝl (Echt) Houtbeitel met een plat beitelblad dat aan de voorkant één schuingeslepen zijde heeft. De zijkanten van het blad zijn recht of afgeschuind. De steekbeitel wordt vooral gebruikt voor het met de hand afsteken van hout, bijvoorbeeld bij het maken van houtverbindingen. Zie ook afb. 64. [N E, 25b; N 53, 35a-b; N 53, 34a; A 14, 12a add.; A 32, 2 add.; monogr.] II-12
steekpasser steekpasser: stē̜kpɛsǝr (Echt) Werktuig met twee door een scharnier of veer verbonden benen, waarmee cirkels en bogen kunnen worden getekend en kleine afstanden kunnen worden opgemeten en uitgezet. De steekpasser wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper tekent er bijvoorbeeld de bodems voor vaten mee af en de wagenmaker de maten voor de wielnaven. Zie ook afb. 107 en het lemma ɛsteekpasserɛ in Wld II.11, pag. 58.' [N 50, 23a; N 53, 193a; N E, 40b; N G, 16b; monogr.] II-12
steekschop voor klei leemschup: lęjmšø̜p (Echt), schepschoep: šø̜pšǭp (Echt), schoep: šǭp (Echt) Platte, vierkante schop. De steekschop was doorgaans van hout vervaardigd, waardoor de gestoken klei er niet aan bleef vastkleven, vooral wanneer het hout voortdurend nat werd gemaakt. Het schopje was voorzien van een korte steel. De schrooischup was een scherpe steekschop, met een aan de hoes aangelaste stevige ijzeren pen haaks aan de schop. Tot rond de jaren dertig, toen men begon met het mechanisch delven van klei, was de schrooischup een onmisbaar stuk gereedschap voor de kleidelver. Door middel van een stevige trap op de ijzeren pen met de steekklomp, werd de schrooischup pal langs de verticale wand in de kleilaag gedreven, teneinde het afsteken van een nieuwe kleilaag te vergemakkelijken (Tegels Dialek, pag. 118). [N 98, 35; monogr.] II-8