25150 |
opklaren |
opklaren:
opklaore (L290a Egchel)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudjaarsavond:
aodjaorsaovent (L290a Egchel)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
18589 |
overall |
overall (eng.):
overall (L290a Egchel)
|
overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18695 |
overhemd |
sporthemd:
sporthaempt (L290a Egchel)
|
overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
overjas (L290a Egchel, ...
L290a Egchel),
overzieher (<du.):
overzieher (L290a Egchel),
[sic] vgl. Van Dale (DN): Überzieher, 1. overjas; 2. kapotje.
oversier (L290a Egchel)
|
herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33383 |
paardekrib |
krib:
krøp (L290a Egchel),
paardebak:
pē̜ ̞rdǝbak (L290a Egchel),
paardskrib:
pɛrskrøp (L290a Egchel)
|
De drink- en voerbak die vóór de paarden langs loopt, op een hoogte van ongeveer een meter. Het voer in de krib is meestal vrij fijn (haver, haksel). Zie ook het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). [N 5A, 59a en 59b; L 28, 52; L 42, 3; monogr.]
I-6
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pɛrs[stal] (L290a Egchel)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
33389 |
paardestalzolder |
paardszolder:
pɛ ̝rs˲[zolder] (L290a Egchel)
|
De zolder boven de paardestal, soms vanuit de schuur te bereiken. Meestal werd er hooi in bewaard; soms sliep de knecht er. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "koestalzolder" (3.4.1). [N 5A, 73a; monogr.]
I-6
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
voerman:
vōrman (L290a Egchel)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
21689 |
pacht? |
pacht:
pacht (L290a Egchel),
ps. letterlijk overgenomen.
pāōgt (L290a Egchel)
|
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|