e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Egchel

Overzicht

Gevonden: 570
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sierlijke omslagdoek snurkje: sjnurkske (Egchel) omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)] III-1-3
sjacheraar sjachelaar: sjacheléér (Egchel), sjachelman: ps. letterlijk overgenomen.  sjachelmān (Egchel) sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
sjacheren sjachelen: sjachele (Egchel) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] III-3-1
sjerp sjerp: sjerp (Egchel) sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)] III-1-3
slaapmuts slaapmuts: slaopmuts (Egchel) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje slabbertje: slabberke (Egchel), spijdoekje: cf. Weijnen Etymologisch Woordenboek s.v. "spijen, spieën  speejdukske (Egchel), zeverlapje: zeiverlepke (Egchel) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachthout vleeshout: vlęjshǫwt (Egchel) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slecht weer, hondenweer beestenweer: ein beestenwae:r (Egchel), hondsweer: en hóngswae:r (Egchel) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] III-4-4
sliepuit sliepuit, sliepuit: slie‧p oe‧t....slie‧p oe‧t (Egchel) uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
slip slip: hĭmpssjlup (Egchel) hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] III-1-3